Je kan dus niet spontaan zeggen op een ochtend: Het is mooi weer laten we eens naar Amsterdam gaan. Dat werkt niet bij onze zorgvragers. We plannen op de eerste dag van de vakantie de uitjes op een kalender en ze weten precies waar ze aan toe zijn.
Dan volgt de voorbereiding. Daags te voren moet gecontroleerd worden of de kleren die ze aan willen, schoon zijn. Anders moet er nog worden gewassen.
Ik onderzoek waar parkeerplaatsen zijn, waar onze bus past. Die past bijna nergens. Het is ook handig om te weten waar toiletten zijn, voor de hoge nood.
Dan moet de rugzak gevuld worden met paraplu's voor als we regen krijgen en regenhoezen, voor als het erg nat wordt. Natte schoonmaakdoekjes voor als we vies worden. Aspirine voor als we hoofdpijn krijgen. De spullen voor onze diabeet. De eventuele medicatie. Een uitdraai van de plattegrond voor het geval de TomTom het opgeeft. De telefoons moeten opgeladen zijn, voor als we elkaar kwijt raken. De OV-chip kaarten worden verzameld en gekeken of er genoeg geld op staat, anders deze nog vullen.
Op de ochtend staan we extra vroeg op, om niets te missen van de dag en moeten we allemaal voor vertrek naar de wc. Kijken we of we jassen nodig hebben en geef ik aan dat de jas in de bus niet aan hoeft. We vullen de flessen met drinken, zodat we niet verdrogen. De CD wordt opgezet en als de tank vol is kunnen we rijden. Dat wil zeggen ik rijd en de rest slaapt verder.
Als ik geluk heb kan ik meteen een parkeerplaats vinden en hoeven we niet in een file te staan om te komen op de parkeerplaats. Staan we dat wel, dan loop ik naar de parkeerwachter en geef aan dat mijn mensen echt niet zolang kunnen wachten. Dan worden we voorgelaten en kunnen op de tram stappen. ( Voordeeltje van de grote bus met rolstoelplaatsen)
Dan begint de sport pas echt, want ik moet alles in de gaten houden. Dat ze allemaal instappen, dat de kaartjes worden ingecheckt en later weer uitgecheckt. Ik mag ze niet uit het oog verliezen. Maar in Amsterdam is dat wel lastig.Je ziet mensen met een staaf met een vlaggetje erop. Daar loopt iedereen achteraan. Dat zie ik niet goed komen. Dus probeer ik zoveel mogelijk achteraan te lopen, dan heb ik ze in het vizier. Inmiddels heb ik wel geleerd dat ze angstiger zijn om mij kwijt te raken dan andersom. Als ze boos worden lopen ze zogenaamd weg. Maar houden me van een afstand in de gaten. En komen uiteindelijk er gewoon weer bij lopen.
We lopen in Amsterdam altijd dezelfde route. Van Centraal naar het Leidseplein. De eerste keer dat we dat deden, dachten sommigen bij aankomst op het Leidseplein, dat ze dood gingen. Dat was wel zo'n end. Maar ze hebben betere condities en we komen steeds sneller bij het plein. Daar lunchen we en heeft onze diabeet vandaag zelf een waarde van 4,3. Zeldzaam op dit tijdstip. Na de lunch lopen we terug. Ondertussen kijk ik naar het verkeer, met oversteken, geef de richting aan en neem telefoontjes aan alsof ik op kantoor zit en niet in een drukke binnenstad.
We moeten weer op de tram om bij de bus te komen. Naast mij stappen ze in en ik begin de kaartjes een voor een te scannen. Dan sluiten de deuren achter mij. Ik kijk door het raam, de zorgvragers beginnen te roepen en ik zie een zeer verbaast gezicht, die achterblijft en niet is ingestapt. Nu wordt het lastig, want ze raken in paniek. Het is dus belangrijk dat ik rustig blijf. Ik geef aan dat het goed komt en wordt daarbij ondersteund door een conducteur die in het midden van de tram zit. Hij vraagt of ik de begeleider ben. Ik knik en hij zegt tegen hen dat het zeker goed gaat komen. Ik bedenk dat er eentje even naar de achterblijver moet bellen, dat hij daar blijft staan en niet gaat lopen. Dat we bij de volgende halte uitstappen om hem op te halen. Rondje van de zaak zeg ik glimlachend. De conducteur geeft aan dat dit vaker voorkomt, want die snelheid van instappen is men niet gewend. Ze hebben gebeld en de conducteur geeft nogmaals aan dat het goed gaat komen. Hij geeft me een schouderklopje en zegt dat ik het goed heb opgelost. Maar we zijn er nog niet. De tram staat stil voor een stoplicht. Een van de zorgdragers geeft aan dat hij NÜ uit wil stappen om naar zijn broertje te gaan. Dat kan in een tram niet. Helaas heeft hij het nu heel moeilijk, want hij heeft geen controle over de situatie. Bij de eerste halte stappen we uit en gaan terug. Daar staat hij met een glimlach, niet onderste boven en vertrouwende dat we er aan komen. We kunnen nu echt naar de bus.
Die is oververhit, doordat de bus de hele tijd in de brandende zon heeft gestaan. Helaas hebben we maar twee raampjes als airco. Iedereen is moe van het slenteren en ze dutten een beetje. Ik probeer mijn ogen open te houden. Ik ben blij met de mobieltjes van tegenwoordig.
Thuis gekomen kan ik meteen beginnen met het eten klaarmaken. Medicatie aanreiken en gaan we eten. Omdat we toch laat thuis waren kunnen we gelijk na het eten met het hondje de ronde maken. Dus sjor ik weer verder, nu met een rolstoel voor me uit duwend. Ik voel behoorlijk wat spieren. De hele dag slenteren eist zijn tol.
Het is even tijd voor een kopje koffie. Ik plof op de bank neer en ben even weg. Ik word ruw gestoord in mijn dutje als iemand tegen me aanduwt." Hé zeg, wakker worden, slapen doen we hier s nachts, zeg jezelf altijd. "
Verschrikt kijk ik op. Ga aan de gang want ik moet nog kijken naar de was, want morgen is er weer een uitje. De medicatie moet worden klaar gezet en en en.......
"Man doe eens rustig" zegt een zorgvrager. "Het is vakantie hoor."
Ja voor jullie wel, maar ik moet gewoon werken hoor. Mijn vakantie komt nog. Nu moet ik helaas wachten tot het half twaalf is, want dan pas mag ik naar bed. Een regel die ik zelf bedacht heb.
Op naar het volgende uitje. Maar dan wel de zonnecrème in de rugzak, want we hebben een hittegolf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten